Onderzoek cultuurparticipatie a.d.h.v. beleving participant

Inclusiviteit in de cultuursector

In dit artikel, geschreven door publieksonderzoeker Anna Elffers, gaat zij in op inclusiviteit in de cultuursector. Om echt inclusief te zijn zal cultuurparticipatie veel meer ruimte moeten geven aan het eigen perspectief op cultuur van verschillende groepen in de samenleving.

Door Boekman

Fotografie

Pixabay

Niets missen?

We sturen iedere twee weken een nieuwsbrief met interviews, praktijkverhalen en de nieuwste vacatures. Schrijf je in, dan krijg jij ‘m ook.

In dit artikel wordt verwezen naar andere artikelen die geschreven zijn in Boekman #115.

Inclusiviteit mag voelen als iets dat ‘in’, ‘hot’ of een buzzwoord is, maar de discussie over hoe inclusief het nationale cultuurbestel is of zou moeten zijn is niet nieuw. Al sinds de opkomst van het publieke cultuurbeleid in Nederland is de vraag wie van dit beleid profiteert een belangrijk punt van aandacht. Het perspectief van waaruit we de discussie voeren, verandert wel. Ook determinologie – van interculturaliteit via culturele diversiteit naar inclusiviteit – en de manier waarop we die termen interpreteren, de doelen die we nastreven en de beoogde beleidsuitkomsten, zijn aan verandering onder­hevig. Soms volgen we daarmee internationale (meest Angelsaksische) discussies en praktijken, maar ook de nationale politieke context kan zeer bepalend zijn.

Dat de genoemde termen als buzzwoorden voelen staat echt begrip van wat we ermee willen bereiken regelmatig in de weg. Misverstanden en spraakverwarring zijn het gevolg. Overigens geldt dat ook voor de begrippen cultuur en cultuurparticipatie. Om het cultuurbestel inclu­siever te maken is het zaak ook deze begrippen een andere, ruimere invulling te geven, zo zal ik betogen in dit artikel. En onderzoek kan daarin een belangrijke rol spelen.

Gebrek aan eigen perspectief

In het openingsartikel van Erik Schrijvers [#115, red.] komt helder naar voren dat de huidige aandacht voor inclusiviteit voortkomt uit de behoefte aan erken­ning van het anders zijn en van de eigen kijk op kunst en cultuur van individuen en groepen. Schrijvers constateert daarbij een spanningsveld tussen kennis van het gedeelde overdragen en ruimte geven aan het ontwikkelen van een eigen perspectief: “De hamvraag is […] of het wenselijk is om te verlangen dat mensen deelnemen aan cultuur als ze daar vervolgens geen eigen per­spectief op mogen ontwikkelen.” Dit gebrek aan ruimte voor het eigen perspectief van mensen komt ook terug in hoe culturele diversiteit en inclusiviteit worden geoperationaliseerd.

Succes­volle inclusiviteit wordt, zowel door beleids­makers en onderzoekers als door culturele instel­lingen zelf, vaak teruggebracht tot het bereiken van een divers publiek binnen gevestigde, cultu­rele instellingen. Het wordt gemeten door een steekproef uit de bevolking te vragen of ze het afgelopen jaar een theatervoorstelling, museum of concert hebben bezocht, of door cultuur­instellingen publieksenquêtes te laten houden of hun bezoekersdatabases te laten analyseren. Doordat de uitkomsten van dergelijk onderzoek vrijwel altijd laten zien dat ‘hét publiek’ van ‘dé kunst en cultuur’ niet representatief is voor de Nederlandse samenleving, volgt daaruit telkens de conclusie dat er iets mis is met die publieks­samenstelling. Daarna volgt dan de roep om ‘meer onderzoek naar de niet-­bezoeker’ (recent zelfs bij motie afgedwongen, met de verwachting dat met behulp van de uitkomsten ‘culturele partijen hun publieksbereik kunnen vergroten’ (Bergkamp, et al. 2017).

Dat voor echte inclusiviteit behalve voor publiek ook aandacht voor de andere p’s uit de Code culturele diversiteit (programma, personeel en partners) noodzakelijk is, komt in Boekman [#115, red.] regelmatig naar voren. Maar daarnaast moet ook de manier waarop we kijken naar cultuurpartici­patie hoognodig aan de 21ste eeuw worden aan­gepast. Wereldwijd is dit in verschillende weten­schappelijke disciplines, maar ook in de culturele en andere sectoren onderwerp van onderzoek en debat. Op de conferentie Cultures of Participa­tion1 die van 18 tot 20 april 2018 plaatsvond aan de Universiteit van Aarhus bleek hoe op verschil­lende plekken in Europa steeds meer vormen van cultuurparticipatie in de kijker komen. Vormen die ver af staan van het passieve toeschouwen en bezoeken van het gevestigde cultuuraanbod waarop we onze conclusie dat cultuur niet inclu­sief is baseren.

Verandering van soort onderzoek

Lisanne Gibson, een van de hoofdonderzoekers in het zesjarige, Britse onderzoeksproject Under­standing everyday participation2, opende de conferentie met een keynote. Dit project heeft als hoofddoel om cultuurparticipatie anders te onderzoeken, vanuit de beleving van de partici­panten zelf. Daarmee wordt cultuurparticipatie­onderzoek een stuk inclusiever – niet de onder­zoeker bepaalt wat cultuur is en hoe men eraan deelneemt, maar de onderzochte – en dit heeft vergaande beleidsimplicaties. De onderzoeks­groep pleit voor het verlaten van het deficit model, waarbij we ervan uitgaan dat in regio’s waarin de cultuurparticipatie – volgens de definitie van een bezoek aan een gevestigde cultuurinstelling – laag ligt, mensen niet geïnte­resseerd zijn in cultuur of niet cultureel actief zijn.

Verschillende cases die op de conferentie werden gepresenteerd, lieten zien wat zo’n wisseling van perspectief betekent voor cultuur­praktijk en cultuurbeleid. Daarbij viel met name op dat cultuurprojecten en cultuurinstellingen burgers niet benaderen als passieve consumenten van door professionals gecreëerd cultuuraanbod, maar als actieve actoren met wie zij – zo veel mogelijk op voet van gelijkheid – een uitwis­seling aangaan. Mensen dragen verhalen aan, openen hun beeldarchieven, organiseren bijeen­komsten.

Ook in Nederland hebben onderzoekers in het verleden deze perspectiefwissel al eens uit­geprobeerd. Ik denk aan Martine van der Blijs onderzoek uit 1995 en onderzoek van Motivac­tion uit 2007, waarin de cultuurparticipatie van ‘gewone Nederlanders’ op een andere manier in beeld werd gebracht (Blij 1995; Goedhart et al. 2007). In Van der Blijs onderzoek gebeurde dat door op andere dan de gebruikelijke locaties publiek te ondervragen en in Motivactions onderzoek door naar andere activiteiten te vragen. Ook toen luidde de conclusie: de non­participant participeert wel degelijk, maar het gaat om andere vormen van cultuurparticipatie, die door de respondenten zelf vaak niet als cultuurparticipatie worden gezien, maar dat wel degelijk zijn.

Ondanks de oproepen die volgden voor een andere inrichting van het cultuurbeleid op basis van een verruimd kunstbegrip (zie bijvoorbeeld Langenberg et al. 1996), blijft dat beleid zich overwegend concentreren op het stimuleren van participatie in het bestaande cultuuraanbod van een representatieve door­snede van de samenleving. Cultuur wordt dan versmald naar gevestigde cultuurinstellingen en inclusiviteit naar het aantrekken van publiek met een achtergrond die ondervertegen­woordigd is.

Beter nadenken

Politici, beleidsmakers, maar ook de cultuursector zelf, zijn extreem gefocust op ‘de instellingen’, die ‘voor iedereen’ moeten zijn. Het is een doel­stelling die, zoals Liedeke Plate in deze editie van Boekman [#115, red.]’ terecht opmerkt, nooit bereikt kan worden. Het zijn immers juist de gevestigde cultuurinstellin­gen die als ontoegankelijk of irrelevant worden ervaren door de mensen die er niet gewend zijn te komen. Chris Keulemans en Laurien Saraber leggen ook in ditzelfde themanummer uit hoe dat komt. Keulemans wijst op de Nederlandse traditie om voor alle vormen van zorgbehoevendheid aparte voorzieningen te organiseren, wat leidt tot segregatie. Saraber duidt op de burgerlijke beschavingsdrang, die de smaak van de ene groep boven die van de andere stelt.

Nog altijd concluderen beleids- ­en cultuurmakers dat wie geen gevestigde cultuurinstellingen bezoekt dús niet geïnteresseerd is in cultuur. Ook wordt nog regelmatig opgeschreven dat cultuureducatie ervoor moet zorgen dat bij iedereen in Neder­land interesse in cultuur – volgens deze smalle definitie – wordt gekweekt. In een in rap tempo diverser wordende samenleving, waarin veel aandacht uitgaat naar representatie en gelijk­waardigheid van verschillende groepen, wordt die benadering als steeds problematischer gezien. Dat blijkt ook uit de oprechte wens van veel cultuurinstellingen om inclusiever te worden3. Om dat ideaal te bereiken, moeten we echter veel beter gaan nadenken over wat inclusiviteit in de cultuursector precies inhoudt.

Debat, beleid en onderzoek toch van belang

In deze editie van Boekman [#115, red.] gebeurt dat gelukkig volop en – net als op de conferentie in Aarhus – op basis van ervaringen uit de praktijk. In verschillende artikelen wordt benoemd hoe belangrijk aan de slag gaan is. Het artikel van Keulemans over inclusie van mensen met een handicap in de theatersector stelt, op basis van de ervaringen van de Stichting 5D, vast dat theatermakers en liefhebbers zonder moeite het traject kunnen afleggen van freakshow, via bewondering en normalisatie naar ‘iemand echt met al zijn mogelijkheden gaan zien en daarmee aan het werk gaan’.

Saraber benoemt ‘de honger naar thema’s, verhalen en genres uit het gelaagde referentiekader van mengland Nederland’ die blijkt uit de uitverkochte, relatief gekleurde zalen voor voorstellingen als DAD (Nasrdin Dchar), Race (HNT), F*ck the police (VIG) en Schijn (Likeminds). Imara Limon laat zien hoe haar aanstelling in het Amsterdam Museum leidt tot bewustwording van hoe teksten inclusiever kunnen worden geformuleerd.

Het is verleidelijk om te denken dat dit de toe­komst is: niet meer zo veel praten, niet meer zo veel beleid maken en onderzoek doen, gewoon aan de slag met inclusiviteit. Toch blijven debat, beleid en onderzoek van belang. Zo vertelt muzikant Rajae El Mouhandiz in dit nummer hoe ze onderzoek doet naar het Nederlands­ Marokkaanse kunst­ en cultuurlandschap. Simpel­weg omdat ze dit ziet als een noodzakelijke stap ‘om ervoor te zorgen dat subsidieverstrekkers en culturele instellingen hun kennis over nieuwe culturen verbreden’.

Een van de presentaties in Aarhus liet zien hoe effectief cultural mapping door lokale bewoners kan zijn. Het gaat dan om het letterlijk op de kaart zetten van geschiedenis, heden en toekomst van cultuurpraktijken in een regio die bekendstaat om de lage cultuurpartici­patie. Van initiatieven die eerder waren afgewe­zen als onderdeel van het culturele regeneratie­ programma in de regio, ‘omdat ze niet nieuw waren’, kwam de betekenis voor de bewoners nu heel duidelijk naar voren, waarna ze wel in het programma konden worden opgenomen4.

Participatieve en effectieve invulling

Onderzoek kan zo een positieve rol spelen op weg naar een meer inclusief cultuurbestel. Wat zou het mooi zijn als het per motie afgedwongen onderzoek naar de niet­-bezoeker zo’n participa­tieve en effectieve invulling zou krijgen. En wat zou het goed zijn als cultuurprofessionals zo ont­dekken dat uitgaan van wat mensen al doen aan cultuur in plaats van proberen hun gedrag en voorkeuren te veranderen, vele malen kansrijker en democratischer is en bovendien vaak ook veel interessantere uitkomsten oplevert.

Door de diversiteit aan cultuurpraktijken en de enorme rijkdom aan vormen van cultuurparticipatie zichtbaar en invoelbaar te maken wordt de kans bovendien groter dat politici en beleidsmakers werk gaan maken van een pluralistische opvat­ting en een verruiming van het kunstbegrip, zoals al in 1997 door de Rotterdamse Kunststichting bepleit. Dan moeten we wel stoppen met ons blind te staren op afgebakende disciplines, experts, kwaliteit, de sector, de instellingen en hun plannen.

Niet meer tellen hoeveel instel­lingen in hun beleidsplannen het woord diver­siteit hebben opgeschreven, maar Nederlanders laten vertellen hoe zij cultuur beleven, interesse tonen in verschillende perspectieven en uit onze bubbel komen. Dat betekent aanpassing van subsidieprogramma’s, van subsidieverdelings­systemen, van criteria en van evaluatiemethoden die mensen uitsluiten.

Het onlangs uitgebrachte sectoradvies muziek van de Raad voor Cultuur (2017), waarin wordt benadrukt dat alle muziek­genres en -publieken in het cultuurbeleid moeten worden meegenomen, geeft hoop voor de toe­komst.

Bronnen
  • Bergkamp, V. (et al.) (2017) Motie van het lid Bergkamp c.s. Tweede Kamer 34.775 VIII, nr. 26. (zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34775-VIII-26.html)
  • Blij, M. van der (1995) De kunstmatige kloof: een empirisch-theoretisch onderzoek naar het bestaan van een duale structuur van het podiumkunstenveld in Nederland. Amsterdam: Boekmanstudies.
  • Goedhart, S. (et al.) (2007) Een brede kijk op de belangstelling voor kunst en cultuur – een eerste verkenning. Amsterdam: Motivaction.
  • Langenberg, B.J. en M. van der Blij (1996) ‘Carnavalsoptocht wordt wel degelijk beleefd als kunst. Subsidieer Circus Renz!’ In: NRC Handelsblad, 13 mei.
  • Raad voor Cultuur (2017) De balans, de behoefte: pleidooi voor een integraal inclusief muziekbeleid. Den Haag: Raad voor Cultuur.
Noten
  1. conferences.au.dk/culturesofparticipation2018/
  2. www.everydayparticipation.org/
  3. Bijvoorbeeld het Noordwijk-overleg in de theatersector, zie het artikel van Gabbi Mesters en Cecile Brommer in Boekman [#115, red.].
  4. theculturalspring.org.uk/past-events/2016-2/putting-southwick-on-the-map/

Dit artikel verscheen eerder in Boekman 115: Naar een nieuw cultuurbestel. Boekman is het tijdschrift dat informeert over trends en structurele verschuivingen in de culturele sector en de cultuurpolitiek. De auteur van dit artikel is Anna Elffers, freelance onderzoeker en adviseur voor diverse culturele opdrachtgevers.

Leuk voor je collega