Op 3 oktober 2017 werd in Veem House for Performance in Amsterdam de Fair Practice Code 1.0 aangeboden aan de missionair minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Jet Bussemaker. De Fair Practice Code biedt een kader om duurzaam, eerlijk en transparant ondernemen en werken voor iedereen in de culturele en creatieve sector mogelijk te maken.
Het proces dat leidde tot de code begon bij de ideevorming van theatermakers en beeldend kunstenaars over de cultuur van (over)morgen. Twee jaar geleden verzamelden zich tijdens Nieuwe Grond (onderdeel van het Nederlands Theaterfestival) verschillende kunstenaarsinitiatieven uit Duitsland, België en Nederland om te brainstormen over de vraag hoe het huidige klimaat binnen de podiumkunsten gezonder en toekomstbestendig kan worden gemaakt als het gaat om productieomstandigheden. Het kunstenaarsinitiatief State of the Arts uit Brussel opperde het idee van een Fair Practice Label voor een eerlijke praktijk. Dat was aanleiding om ook in Nederland een Fair Practice Code in het leven te roepen, die gedragen moest worden door de hele sector, zowel door werkgevers en subsidiënten als werknemers en onafhankelijken. Kunsten ’92 sloot zich al snel aan bij de initiatiefnemers, waaronder Het Transitiebureau en BKNL.
De veranderende samenleving en de rol van kunst hierin werden in de gesprekken over de noodzaak van fair practice een urgent thema door overheidsbezuinigingen en arbeidsmarktontwikkelingen die de toekomst van een hele generatie kunstenaars en creatieven onder druk zetten. Vanuit het besef dat deze de samenleving veel te bieden heeft, ontstond een gesprek over wat de grondslag voor een gedragscode zou moeten zijn. Al snel bleek dat een aantal waarden voor iedereen een vanzelfsprekende basis vormde om een code op te baseren: solidariteit, vertrouwen, duurzaamheid, transparantie en diversiteit.
Met deze basis is de Fair Practice Code niet alleen een handreiking voor verantwoord marktgedrag, maar ook een uitnodiging tot kritische reflectie op hoe de sector maatschappelijk wil functioneren.
‘Zoals bij een brug of gebouw aan de buitenkant niet te zien is hoe sterk de constructie nog is, zo is er van een afstand niet te zien dat het cultuurbeleid voor een aantal fundamentele uitdagingen staat,’ waarschuwde de Raad voor Cultuur in juni 2014. Gevolgen van overheidsbezuinigingen, wijzigingen in het cultuurbeleid en de toegenomen flexibilisering van de arbeidsmarkt lieten volgens de Raad een dermate verontrustend beeld zien van werkenden in de culturele sector dat de minister de SER en de Raad voor Cultuur vroeg een verkenning hiernaar te doen.
Initiatieven vanuit het culturele veld, zoals de ontwikkeling van een richtlijn voor kunstenaarshonoraria en fair practice, werden door de politiek op positieve wijze opgepikt. Langzaam drong het besef door dat de kunstenaars en de werkenden in de culturele en creatieve sector zelf de grootste investeerders zijn omdat zij koste wat het kost artistiek werk willen produceren, zelfs als dat onderbetaling en daarmee uitholling van een waardevolle sector tot gevolg heeft. Een eyeopener was het 100 Dagen Huis-besluit van Veem House for Performance: directeur Anne Breure besloot in 2017 slechts 100 dagen per jaar open te gaan omdat de beschikbare financiering haar niet in staat stelde op basis van fair practice een heel jaar te programmeren.
Toen Kunsten ’92 in 2016 de opdracht van de minister van OCW aanvaardde om in samenwerking met het culturele veld een arbeidsmarktagenda voor deze sector op te stellen, bood dit de kans om de Fair Practice Code binnen die agenda daadwerkelijk te ontwikkelen.
De code vraagt aan alle betrokkenen om zich gezamenlijk in te zetten voor fair pay, fair share en fair chain: een eerlijke, transparante bedrijfsvoering en respectvol, solidair en in vertrouwen met elkaars belangen rekening houden. Dit ten dienste van een sterke sector die de potentie en kansen van creatieven en kunstenaars ten volle benut en doet renderen. Dat doen zij door de kernwaarden van de code waar te maken en uit te dragen.
De Fair Practice Code wil een door een brede vertegenwoordiging van culturele en creatieve professionals overeengekomen normatief kader zijn voor duurzaam, eerlijk en transparant ondernemen en werken in kunst, cultuur en creatieve industrie’.
De code zelf is een kort en bondig document gebaseerd op de vijf waarden die in hun abstractie door vrijwel iedereen in de sector werden omarmd. De code vertaalt deze naar concrete richtlijnen en afspraken. Zo staat solidariteit voor het maken van eerlijke afspraken over vergoeding voor werk en rechten. Transparantie houdt in dat openheid over tarieven, strategie en begroting voorwaardelijk is voor vertrouwen en samenwerking.
Duurzaamheid veronderstelt investeringen in kwaliteit van werken door scholing, HR-beleid en afspraken over verzekering en pensioenen om de potentie en motivatie van kunstenaars en creatieven op de lange termijn te borgen. Diversiteit onderstreept de noodzaak – in alle opzichten – van de zorg en implementatie van de Code Culturele Diversiteit. Vertrouwen moet de belangrijkste basis zijn voor opdrachtgevers én -nemers om kwaliteit en waarde van het artistieke product vast te stellen in plaats van alleen kwantitatieve gegevens.
Op basis van deze waarden en de bijbehorende concrete punten hebben opdrachtgever en opdrachtnemer, of werknemer en werkgever, maar ook fondsen en overheden, met de Fair Practice Code in de hand een concrete richtlijn voor het maken van afspraken. Zij checken gezamenlijk of en in welke mate zij aan de punten voldoen en in hoeverre fair practice kan worden waargemaakt.
Politici, kunstenaars en instellingen omarmden de Fair Practice Code al voordat er ook maar een letter op papier stond. Iedereen begreep dat er een omslag nodig was om uitholling van de sector te voorkomen. Solidair zijn betekent bijvoorbeeld dat je je aan tarieven houdt als opdrachtgever, maar ook als opdrachtnemer. Dat je soms andere keuzes maakt, zoals Anne Breure deed met haar 100 Dagen Huis, waardoor er ook minder geproduceerd kon worden dan ze zou willen. Zij was bovendien bereid om tegen alle weerstanden in het gesprek te voeren met politici, instellingen en de eigen collega’s en daarbij lastige vragen niet uit de weg te gaan.
Draagvlak voor de code onder jonge culturele en creatieve professionals is van groot belang, omdat hun positie en kans op werk – en daarmee zichtbaarheid – verkleint als er door betere betaling relatief minder geproduceerd wordt.
Het is noodzakelijk dat de stemmen van nieuwe generaties kunstenaars, curatoren, programmamakers, creatieven en producenten meer gehoord worden in het gesprek over de strategie van het kunstbeleid. Met name omdat jonge kunstenaars en initiatieven geconfronteerd worden met teruglopende of nauwelijks aanwezige kansen op continuïteit en tijd om zich te ontwikkelen.
Tegelijkertijd toont juist de nieuwe generatie behalve veel kwaliteit ook de kracht en het initiatief om nieuwe bedrijfsmodellen, samenwerkingsvormen, netwerkconstructies binnen en vooral ook buiten de traditionele kunstensector te ontwikkelen. De Fair Practice Code is bij uitstek het instrument om verborgen misstanden zichtbaar te maken, zodat er transparant en met inbreng van álle stakeholders naar oplossingen kan worden gezocht. Als de waarde van kunst en creatieve economie niet ter discussie staat – en dat staat het niet – is het de moeite waard er meer in te investeren om stilstand of achteruitgang te voorkomen, en prestatieafspraken in gezamenlijkheid en op basis van vertrouwen in gedeelde belangen vast te leggen.
De code zal nooit een in beton gegoten document worden. De ontwikkelingen in de culturele en creatieve sector en in de samenleving zullen voortdurend om aanpassingen vragen. De Fair Practice Code fungeert als een paraplu waaronder regelingen en richtlijnen per sector/discipline horen. De ontwikkeling van die instrumenten zal voortdurend in beweging blijven en wordt ook gestimuleerd vanuit de Arbeidsmarktagenda. Kunsten ’92 werkt op dit moment met een werkgroep van vertegenwoordigers uit het culturele veld aan een website met praktische tools en informatie om de code zo toegankelijk en toepasbaar mogelijk te maken voor zowel net beginnende individuele creatieven als grote culturele instellingen met ervaring. Ook wordt er gewerkt aan een Fair Practice Scan die opdrachtgevers en -nemers laat zien of ze daadwerkelijk voldoen aan de code. Deze wordt voorgelegd aan uiteenlopende groepen vertegenwoordigers van het werkveld ter validatie.
In deze introductiefase van de code geven vele belanghebbenden aan dat het letterlijk toepassen van de code niet mogelijk is, al worden de doelstellingen en ambities onderschreven. Als bijvoorbeeld een beoogde begroting niet haalbaar blijkt of een opdrachtgever of subsidiënt niet in staat is het benodigde bedrag volledig te honoreren, vraagt de Fair Practice Code dat dit wordt uitgelegd, zodat verborgen gebreken zichtbaar worden. Overigens niet alleen aan de kant van het producerende werkveld, maar ook bij fondsen en overheden die in hun eisen en voorwaarden nog lang niet fair practice zijn.
Het mooie aan de code is dat de kernwaarden niet los kunnen worden gezien van een breder maatschappelijk debat en daardoor altijd actueel zijn. Dat bleek tijdens het Paradisodebat 2018 met de titel De fair practice van de kunsten. Daar werden de vijf waarden door even zoveel sprekers toegelicht en kregen ze een eigentijds gezicht.
Zo merkte Ingrid van Engelshoven, die behalve minister van Cultuur ook minister van Emancipatie is, op dat kunstenaars het financieel uithouden ‘omdat ze slim trouwen. Als minister van Emancipatie zeg ik: dat moeten we beter organiseren.’ Marian Duff (Music and Fashion Battle), curator voor diverse Amsterdamse musea, haalde een bos sleutels van die musea uit haar tas. Zo schenken die musea haar vertrouwen. Kies niet voor het gangbare, geef vertrouwen aan het onbekende, betoogde zij.
Mariëtte Hamer (SER) riep de kunstenaars op transparant te zijn over hun inkomen, de schaamte voorbij. Theatermaakster en actrice Naomi Velissariou hield in het kader van het immer tekortschietende debat over culturele diversiteit en het knagende #MeToo een vlammend betoog over de noodzaak om vooral te luisteren en vragen te stellen. Het recht op het sublieme, dat volgens Ewald Engelen na veertig jaar steeds meer is voorbehouden aan hoger opgeleiden, mondde uit in de stelling dat ‘wie al zijn geld aan praalkunst besteedt zich niet solidair mag noemen’.
Loon naar werk staat inmiddels op de kaart. Maar hoe maak je dat tot een bereikbaar doel voor iedereen in de sector? En wat is daarvoor nodig? Voor heel veel kunstenaars of producenten is het nog een groot vraagteken of en wanneer zij hun inkomenspositie beter zullen zien worden. De problematiek is niet statisch en de oplossingen zijn dat ook niet. Het vergt alertheid en bereidheid om samen op te trekken vanuit alle segmenten. De Fair Practice Code is daarbij in de eerste plaats een instrument om het gesprek te voeren en afspraken vast te leggen. Het is aan alle stakeholders in de sector om consequent beleid te voeren en werkelijk solidair te zijn. Het zal wat tijd kosten, maar uiteindelijk is de inzet dat de sector duurzaam kwaliteit, vernieuwing, diversiteit en toegevoegde waarde tot stand brengt zonder in te krimpen of stil te staan.
Dit artikel verscheen eerder in Boekman 117: Culturele arbeidsmarkt. Boekman is het tijdschrift dat informeert over trends en structurele verschuivingen in de culturele sector en de cultuurpolitiek. De auteur van dit artikel is Jan Zoet.