In 2012 heropende het Stedelijk Museum Amsterdam met een opvallende nieuwe aanbouw: ‘de badkuip’. Datzelfde jaar opende EYE Filmmuseum het nieuwe spectaculaire pand aan het IJ. Een jaar later werd de nieuwbouw van het Fries Museum in gebruik genomen, met een grote opvallende entreehal. Deze ‘bouwhausse’ van architectonisch opvallende museumgebouwen is alom aanwezig in de eenentwintigste eeuw. Dit onderstreept een belangrijke ontwikkeling in de functies van musea: de aandacht voor het publiek is gegroeid en als een soort stroming wordt er gesproken van ‘nieuwe musea’. Maar wat zijn nu precies de huidige functies van musea en hoe ziet het museumpubliek deze functies?
In haar afstudeeronderzoek voor de master ‘Kunst en cultuur in het publieke domein’ aan de Universiteit van Amsterdam onderzocht Tonke Huizing de voornaamste functies van hedendaagse kunstmusea in Nederland en EYE Filmmuseum (hierna: EYE) in het bijzonder.
Het onderzoek bestaat uit twee delen. Middels literatuuronderzoek zijn de veranderde functies van musea onderzocht om tot een eerste opzet te komen van de functies van hedendaagse kunstmusea. De uitkomsten hiervan dienden als instrument voor het empirisch onderzoek bij EYE. Aan de hand van de resultaten van dit tweeledige onderzoek zijn de vragen over de functies van moderne kunstmusea beantwoord.
Een belangrijk onderscheid dat in het onderzoek wordt gemaakt is het verschil tussen de taken van musea en de functies van musea. De taken van musea zijn de activiteiten die het bestaansrecht van musea vormen. Deze zijn voor musea sinds hun ontstaan onveranderd en zijn, zoals Annelies van der Horst, Marieke de Groot en Erik Lagendijk dit kort maar krachtig verwoorden: het verzamelen, bewaren, beheren en presenteren van de collectie. Hoewel de taken niet zijn veranderd is de belangrijkste focus wel verschoven. De focus lag traditioneel gezien op de eerste drie taken (verzamelen, bewaren en beheren), maar inmiddels is het presenteren steeds belangrijker geworden. Hedendaagse musea maken een onderscheid tussen collectie-taken en publiekstaken, waarbij de laatste steeds meer nadruk heeft gekregen.
Functies zijn de manier waarop de taken uitgevoerd worden. Het uitoefenen van deze functies kan, zoals Dos Elshout in zijn dissertatie noemt, op verschillende manieren en kan uiteenlopende doelen dienen.
Pas vanaf de late zeventiende eeuw ontstonden de eerste ‘publieke musea’. Steeds meer privécollecties (de voorlopers van het museum als publiek instituut als we dat nu kennen) ontwikkelden zich tot ‘publieke musea’. Dit wordt expres tussen aanhalingstekens geplaatst, want publiek toegankelijk betekende in die tijd niet automatisch dat musea altijd en voor iedereen open waren, zoals Fiona McLean uitlegt. Er waren beperkte openingstijden en toegangsmogelijkheden (zo moest men in het British Museum toegang aanvragen middels een brief) en in de musea zelf was er geen vormgeving of uitleg van de getoonde objecten. Kortom, een museumbezoek was nog een privilege dat vooral voor hoogopgeleiden en wetenschappers weggelegd was. Pas vanaf de negentiende eeuw werden musea toegankelijker en begon het publiek te verbreden.
De focus van musea in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw lag vooral op de collectie. Er was hierbij vooral sprake van een educatieve functie: vanaf het ontstaan van de musea stonden deze vooral in dienst van de wetenschap. De zalen functioneerden tegelijkertijd als depot en studiezaal. Vanaf de negentiende eeuw ontstond bij het breder wordende publiek ook – hoewel nog niet prominent aanwezig – een behoefte aan educatie: het begrijpen en leren van de getoonde objecten.
Het museum werd steeds meer gezien als openbaar instituut waar men kon leren. Zo ook door de overheid, waar in de negentiende eeuw het idee ontstond dat het museum het volk kon vormen en opvoeden. De maatschappelijke functie van de traditionele musea was dus vooral een visie vanuit de overheid.
De verbreding van het museumpubliek in de negentiende eeuw zette zich in de twintigste en eenentwintigste eeuw op grotere schaal door. Er was steeds minder sprake van een homogeen publiek. Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw groeide de aandacht voor de rol van musea in de samenleving sterk. Naast de collectie kwam er meer aandacht voor het publiek, wat in een stroomversnelling kwam met, zo laat Roel Pots zien, de vermaatschappelijking en verzakelijking van het museum. Ook ontstond er een explosief groeiende vraag naar culturele producten en belevenissen. Musea concurreerden hierdoor niet langer slechts onderling met andere musea, maar met vele instellingen op de vrijetijdsmarkt. Dit stimuleert, zoals François Colbert aantoont, de aandacht voor marketing bij musea.
Het museumpubliek zelf heeft zich ook ontwikkeld: er heeft een sterke verruiming plaatsgevonden, niet alleen in de samenstelling van het publiek, maar ook in de behoeftes van het publiek: men wil meer en verwacht meer. Het hedendaagse publiek valt te omschrijven als ‘gretige culturele omnivoren’: men wil een totale beleving waarbij verschillende behoeftes vervuld kunnen worden.*
Langzaamaan heeft het museum zich dus ontwikkeld van een weinig toegankelijk instituut gericht op de collectie, naar breed toegankelijke musea waar het publiek – naast de collectie – een centrale rol inneemt. Inmiddels is de aandacht voor het publiek en haar behoeftes een niet weg te denken aspect voor musea.
EYE is in 2010 ontstaan door een fusie van het Filmmuseum, Holland Film, Filmbank en het Nederlands Instituut voor Filmeducatie. In 2012 opende EYE haar nieuwe en architectonisch bijzondere gebouw aan het IJ. Het gebouw heeft een expositieruimte, vier bioscoopzalen, een educatieve verdieping, een museumshop en een bar-restaurant. EYE kent drie kerntaken: (1) collectiebeheer (het verzamelen, bewaren, beheren en presenteren van de collectie), (2) het coördineren van de landelijke filmeducatie en (3) de internationale promotie en versterking van de Nederlandse film en filmsector.
Voor het kwalitatief onderzoek zijn diepte-interviews gehouden met EYE-medewerkers en met het publiek van EYE. Voor het bezoekersonderzoek werden drie soorten publieksgroepen geïnterviewd: bezoekers die de tentoonstelling in EYE bezochten, bezoekers die een film in EYE bezochten en bezoekers die alleen het museumcafé van EYE bezochten. Op basis van de resultaten van de interviews zijn er een viertal overkoepelende functies onderscheidden die samen de functies van EYE vormen: educatieve functies, entertainmentfuncties, sociale functies en maatschappelijke functies.
Educatieve functies zijn erg belangrijk voor EYE. Het stimuleren van wetenschappelijk onderzoek en kennisontwikkeling bij het publiek op het gebied van film, filmisch erfgoed en filmrestauratie- en digitalisatie speelt hierbij een grote rol. Ook een belangrijk onderdeel van de educatieve functie van EYE volgens de organisatie zelf is de emancipatorische functie, een term die Dos Elshout heeft geïntroduceerd. De emancipatorische functie is het in aanraking brengen van het publiek met film als kunstvorm en zo het publiek bekend maken met kunstenaars, stromingen en genres. EYE geeft hiermee een museale status aan de kunstvormen van deze kunstenaars.
Het belang van edutainment wordt ook duidelijk uit het onderzoek. Dit is zoals Fiona McLean constateerde een steeds belangrijker wordende functie voor hedendaagse musea waar educatie gecombineerd wordt met entertainment. Belangrijk hierbij is wel, zo bleek uit het onderzoek, dat er een juiste balans wordt gevonden tussen inhoud en vermaak.
De behoefte aan vermaak neemt een steeds grotere rol in, los van de behoefte aan vermaak in combinatie met educatie. Men wil ontsnappen aan de verplichtingen en routines van het alledaagse leven en ontspannen, zoals Neil Kotler constateert. Dit kwam ook in het empirisch onderzoek naar voren. Opvallend hierbij is de behoefte aan een totale beleving, wat aansluit op de visie van Pine en Gilmore dat het in de huidige samenleving draait om belevenissen. Zo kun je in EYE gemakkelijk een hele dag doorbrengen door het diverse aanbod van tentoonstellingen, films, museumcafé, museumwinkel enzovoorts.
Uit het literatuuronderzoek bleek al dat het huidige museumpubliek zich kenmerkt door een grote sociale behoefte. Het empirisch onderzoek bevestigt dit. EYE wordt gezien als een sociale ontmoetingsplek die moet inzetten op het stimuleren van sociale ontmoetingen. Dit is onder andere terug te zien in de architectuur van het gebouw: het hart van het gebouw is ‘de Arena’ waar het museumcafé- en restaurant zich bevindt. Dit gedeelte van het gebouw is gratis toegankelijk. Een aantal respondenten gaven zelfs aan EYE specifiek te bezoeken vanwege het café. Ook voor professionals hebben musea een sociale functie. Zo is EYE een belangrijke werkplek en ontmoetingsplek voor werkrelaties.
Dan heeft EYE nog een andere, voor het museumpubliek vaak onbewuste, functie: het versterken van de eigen identiteit. Zoals John Falk stelt kan vrijetijdsbesteding gezien worden als een manier om de eigen identiteiten ondersteunen en op te bouwen. Voor EYE is het bijdragen aan identiteitsversterking ook een functie, zoals blijkt uit de diepte-interviews met EYE-medewerkers. Bijvoorbeeld door beelden uit de Nederlandse geschiedenis te tonen, kan er bij bezoekers een identificatie plaatsvinden, wat de eigen identiteit kan versterken.
Maatschappelijke functies spelen een essentiële rol voor EYE. Hier vallen diverse subfuncties onder, zoals het bevorderen van laagdrempeligheid en het bereiken van een breed publiek. Vooral belangrijk is het stimuleren en faciliteren van debat en het in aanraking brengen van het publiek met andere culturen en perspectieven, om zo het bewustzijn te vergroten. Een andere kant van de maatschappelijke functies is het bijdragen aan stedelijke ontwikkeling, ook wel het ‘Bilbao effect’ genoemd. Dit is bij EYE heel letterlijk terug te zien: waar een plattegrond van Amsterdam eerst ophield bij het Centraal Station, nu staat ook Amsterdam-Noord met EYE op de plattegrond. EYE heeft dus een waardevolle bijdrage geleverd (en doet dit nog steeds) aan de ontwikkeling van het stadsdeel Noord. Ook het bijdragen aan de citymarketing, in het geval van EYE het promoten van cultureel Amsterdam, komt als onderdeel van de maatschappelijke functies van EYE naar voren.
Aan de hand van het literatuuronderzoek en het kwalitatief onderzoek bij EYE zijn een viertal overkoepelende functies geconstateerd die de voornaamste functies van hedendaagse kunstmusea in Nederland vormen: educatieve functies, entertainmentfuncties, sociale functies en maatschappelijke functies. Elk van deze functies kent, zoals in onderstaand schema te zien is, een aantal belangrijke subfuncties.
Het is essentieel dat musea zich bewust zijn van het publiek en de functies die musea voor het publiek kunnen hebben. Musea moeten zich richten op mensen, ontmoeting en inspiratie door middel van het aanbod, de service en het gebouw. Het begint allemaal al bij de vormgeving en inrichting van het museumgebouw. ‘Een gebouw voor mensen gemaakt’, dat het publiek in aanraking brengt met kunst en met elkaar.
* De term ‘gretige culturele omnivoor’ is een samenvoeging van Richard A. Petersons term ‘cultureel omnivoor’ en Oriel Sullivans en Tally Katz-Gerro’s aanduiding ‘gretige culturele consument’.