Financiële overleving na bezuinigingen in cultuursector

Podiumkunstenfestivals en particuliere donateurs

podiumkunstenfestivals
#Onderzoek
31 aug 2016

In tijden van economische bezuinigingen zoeken podiumkunstenfestivals naar nieuwe inkomstenbronnen om te overleven. Dit artikel onderzoekt hoe drie Nederlandse festivals succesvol particulieren wisten te betrekken en financieren.

Door David de Jong

Fotografie

Pexels

Omdat economische waarden tegenwoordig steeds vaker prevaleren en veelal doel van beleid zijn geworden, pleit de overheid al jaren steeds meer voor zelffinanciering van kunstinstellingen en een groter particulier initiatief. In 2013 nam zij een rigoureuze stap met haar megalomane bezuinigingen op de cultuursector, maar twee jaar later kon er nog altijd geen duidelijk beeld geschetst worden van de impact die deze bezuinigingen op de sector als geheel hebben gehad. Onder de grote instellingen, die ook na de bezuinigingen konden blijven rekenen op steun van de rijksoverheid, werden over het algemeen positieve ontwikkelingen gemeten, waaronder meer eigen inkomsten. Van veel kleine instellingen was het echter onduidelijk of en hoe zij het hoofd boven water konden houden. Voor een groot deel van de sector bleek dit lastig, waaronder veel podiumkunstenfestivals. In februari 2015 luidden zij gezamenlijk de noodklok: veel van hen stond het water aan de lippen en financiële ruimte was dringend nodig.

Voor zijn MA Kunstbeleid en –management aan de Universiteit Utrecht onderzocht David de Jong hoe drie podiumkunstenfestivals de bezuinigingen hebben opgevangen en welke rol het verwerven van meer eigen inkomsten via particulieren daarbij speelde. In een meervoudige casestudy werden de Nederlandse Dansdagen, het Grachtenfestival Amsterdam en het Amsterdams Kleinkunstfestival nader bestudeerd, met behulp van literatuurstudie en halfgestructureerde interviews. De theoretische inbedding van dit onderzoek had betrekking op het cultureel-economisch perspectief van hoogleraar Economie in Kunst en Cultuur Arjo Klamer, waarmee hij pleit voor de financiering van kunst in de sociale sfeer – en waarin afstand wordt gedaan van het quid pro quo principe en het belangrijkste instrument de gift is, zoals vrijwilligerswerk, donaties en het mecenaat.