Zo’n zestig procent van de cultuursubsidies in ons land wordt opgebracht door gemeenten. En verreweg het grootste deel van hun budgetten voor de kunsten is bestemd voor ‘stenen cultuurinstellingen’, zoals musea, bibliotheken, centra voor amateurkunsten, schouwburgen en andere podia. In de zeven gemeenten die we voor dit artikel onder de loep namen, gaat een kleine 75% van de gemeentelijke cultuurgelden naar zulke instanties (subsidies voor erfgoed niet meegerekend). Maar hoeveel gaat er per stad nu precies naar zulke organisaties? En wat zijn de verschillen tussen sectoren en steden? We vergeleken de cultuurbestedingen in de vier grootste Brabantse gemeenten – Breda, Den Bosch, Eindhoven en Tilburg – met drie steden van vergelijkbare grootte buiten Noord-Brabant: Arnhem, Nijmegen en Haarlem.
Voor een vergelijking van de zeven steden onderling, begonnen we met de totale gemeentelijke subsidies voor cultuur in 2017. Onder cultuur rekenen we in dit geval zowel de subsidies voor de amateursector als voor professionele organisaties en activiteiten. Erfgoed lieten we buiten beschouwing. Gemiddeld besteden de zeven onderzochte gemeenten ruim 22 miljoen per jaar aan cultuur, drie procent van hun totale begroting. Dat is 122 euro per inwoner aan cultuur. Tilburg en Den Bosch scoren van de zeven steden het laagst, met respectievelijk 107 en 109 euro per inwoner in 2017.
De uitgaven van Nederlandse gemeenten aan cultuur namen tussen 2010 en 2016 met maar liefst 21 procent af. Gemeenten moesten bezuinigen en dan zijn posten als cultuur en sport populaire doelwitten, ook omdat de budgetten voor veel andere thema’s vastliggen vanwege afspraken met het Rijk of de provincie. Volgens het onderzoek (2016) besteedde een gemeente in 2010 gemiddeld 100 euro per inwoner aan cultuur. In 2016 was dat nog maar een kleine 80 euro (landelijke cijfers over 2017 zijn nog niet bekend).
Aan die neergaande trend lijkt vanaf 2017 een einde te komen. In ieder geval in het gros van de zeven onderzochte gemeenten. In de meeste meerjarenbegrotingen van de genoemde gemeenten is sprake van een consolidatie of lichte verhoging voor de budgetten voor cultuur de komende jaren. Uitzondering is de gemeente ’s-Hertogenbosch, waar het cultuurbudget de komende jaren nog terugloopt.
Kijken we naar de verdeling van de cultuurgelden in de zeven genoemde gemeenten, dan valt op dat gemiddeld ruim 38% van de totale cultuurbegroting naar de bibliotheken (19,6%) en de schouwburgen (19%) gaat. Het leek lange tijd volstrekt logisch, dat een culturele instelling als een bibliotheek een vijfde van de gemeentelijke cultuurbegroting voor zijn rekening nam. De bieb werd van oudsher immers gezien als dé laagdrempelige cultuurvoorziening bij uitstek, een plek waar ook burgers met een magere portemonnee zich middels het lenen van boeken cultureel konden verrijken. Het aantal leden van bibliotheken blijft landelijk gezien redelijk stabiel, concludeerde het CBS in juli 2016. In totaal waren in 2016 3,8 miljoen Nederlanders lid van een bibliotheek, dat is 22,3 procent van de bevolking.
Kijken we naar het aantal leden van bibliotheken in de onderzochte steden, dan was in 2015 gemiddeld een kwart van de bevolking lid van de bibliotheek. Met Eindhoven als uitschieter naar beneden met een percentage van 16%, bijna de helft van koploper Den Bosch met 30%. Ook als je kijkt naar de subsidie die de gemeente aan de bibliotheek verleent per inwoner, scoort Eindhoven het laagst. Opvallend is het hoge bedrag van ruim zes miljoen euro dat de gemeente Tilburg in 2017 in haar bibliotheek investeert; twee keer zoveel per inwoner als Eindhoven voor haar bibliotheek over heeft. Dat betaalt zich vooralsnog niet terug in een veel groter aantal leden: Tilburg komt uit op zo’n 19 procent van de bevolking.
Wat voor de bibliotheken geldt, geldt deels ook voor de schouwburgen: van oudsher worden de traditionele theaters gezien als hét culturele icoon voor de stad en derhalve behandeld als een troetelkindje van de gemeentelijke subsidieverstrekker. Op papier althans. Het tv-programma Nieuwsuur hield in 2016 een enquête onder alle gemeenten met de vraag of ze sinds 2013 een culturele instelling extra financieel hadden ondersteund. Iets meer dan de helft van de gemeenten reageerde, en in dertig procent van die gemeenten was dat het geval. Waarbij de schouwburgen het vaakst werden genoemd. 25 gemeenten hielpen de afgelopen jaren hun plaatselijke schouwburg. Veelal in financiële nood gekomen door de recessie, relatief dure artiesten met vaste uitkoopsommen, hoge kosten voor het gebouw en soms de concurrentie van omliggende of nieuwe theaters. Nederland geldt wereldwijd als één van de landen met de grootste theaterdichtheid, mede omdat veel gemeenten een eigen theater binnen de stadsgrenzen willen. Overigens valt het met de theaterdichtheid in Noord-Brabant wel mee: uit het onderzoek uit 2015 blijkt dat in Brabant minder theaterzalen zijn dan in de meeste andere provincies.
Wat opvalt zijn de grote verschillen tussen de traditionele podia en nieuwere, hybride podia als je kijkt naar de subsidie per bezoeker. Krijgt bijvoorbeeld het Theater aan de Parade in Den Bosch gemiddeld een kleine 26 euro per bezoeker subsidie, de stadsgenoten van de Verkadefabriek (met film, theater en cabaret) krijgen 3,66 euro per bezoeker subsidie. De reden laat zich raden: net als veel poppodia genereren de meeste hybride instellingen een aardige omzet uit diverse horeca-activiteiten. Waarom de traditionele schouwburgen dat ook niet doen? Ze proberen het wel, maar hun gebouwen zijn er vaak niet op ingericht. Dus hoop je maar dat de betreffende organisaties en gemeenten daar bij de nieuwbouw of renovatie van schouwburgen rekening mee houden.
Het is bekend dat veel stedelijke centra voor amateurkunsten sinds pakweg 2010 stevig hebben moeten inleveren. Voor nogal wat centra betekende dat einde oefening: kende Nederland in 2005 nog zo’n 100 centra voor muziek en andere kunsten, in 2013 was dat aantal geslonken tot zo’n 65 centra (bron: CBS). Ook in Noord-Brabant moesten de meeste centra flink inleveren. De Muzerije in Den Bosch verloor tussen 2010 en 2017 een miljoen aan subsidie. Hetzelfde geldt voor het Centrum voor de Kunsten in Eindhoven; waar ze een kwart van de subsidie moesten inleveren.
Nog steeds zijn de centra voor amateurkunsten goed voor een besteding van 16 procent van het totale gemeentelijke cultuurbudget. Ook hier zijn de verschillen tussen de steden aanzienlijk. Met Eindhoven als goede tweede achter Nijmegen, als we het opvallend hoge bedrag van de gemeente Breda voor kunstencentrum de Nieuwe Veste even buiten beschouwing laten.
Onder hybride instellingen verstaan we hier culturele organisaties die voor hun publiek meerdere disciplines programmeren, zoals Plaza Futura in Eindhoven (theater en film) en de Verkadefabriek in Den Bosch (o.a. theater, film, cabaret). Kijken we naar de poppodia en hybride instellingen, dan valt op dat zij van alle ‘culturele instellingen met stenen’ per inwoner de minste subsidie van de gemeente krijgen. Poppodia hebben nogal eens de naam big spenders te zijn, maar uit deze cijfers blijkt het tegendeel. Zeker als je kijkt naar de gemiddelde subsidie per inwoner in de vier grootste Brabantse gemeenten: 3 euro per jaar. Al moet daar wel bij worden vermeld dat het hier exploitatiesubsidies betreft en de kosten voor nieuwbouw of verbouwing niet zijn terug te zien in deze cijfers. En juist van die kosten schrikt de burger vaak. De gemeente Tilburg betaalde de afgelopen jaren een kleine 9 miljoen euro mee aan de verbouwing van Poppodium 013, en ook de gemeente Nijmegen investeerde zo’n 10 miljoen in het nieuwe Doornroosje.
Veel geld gaat, en blijft gaan, naar organisaties die van oudsher al een flink deel van de taart krijgen: bibliotheken, schouwburgen en centra voor amateurkunsten. De bezuinigingen van de afgelopen jaren veranderden daar weinig aan. Hybride instellingen en poppodia kosten de burger het minst. Daarnaast lijkt de bezuinigingsslag van de afgelopen jaren in de meeste gemeenten ten einde.
Dit artikel verscheen eerder op en is geschreven door Stan van Herpen. Alle illustraties in het artikel zijn gemaakt door Laura van Arkelen – van As.